Il Grand' Inquisitor

Andrè Schuen in Schwarzenberg (2/2)

Voor hun tweede recital deze week, hadden Andrè Schuen en Daniel Heide twee Schumann-cycli uit het ijzeren lied-repertoire uitgekozen.


(foto © Schubertiade Schwarzenberg)

Ze begonnen echter met vier iets minder bekende Schumann-liederen op teksten van Eichendorff. In een indrukwekkende Der Schatzgräber gaat Schuen op amper zes versen tijd van diepe dragende basnoten "wenn alle Wälder schliefen" naar een heldere klank als "die Engel Gottes sangen" tot een etherische kopstem "... in stiller Nacht". Meteen hebben we een staalkaart van wat we zoal kunnen verwachten. Frühlingsfahrt zingt hij als een mini-ballade over "zwei rüst'ge Gesellen" waarbij het huiselijke lot van de eerste gezel lieflijk bezongen wordt, dat van de tweede krijgt een subtiel-treurige ondertoon mee. In Der Einsiedler verkent hij verder alle gradaties tussen piano en pianississimo en met zijn toch wel gedragen voordracht wordt het een mooi gebed.

Het was de ideale inleiding tot de eerste cyclus... maar niet voor de helft van de zaal een collectieve hoestbui krijgt. Schuen slaat hen echter met stomheid tijdens de Eichendorff-Liederkreis... er was amper nog een kuchje te horen. De natuurbeelden schildert hij met een ontwapenende schoonheid. Er is wel even een agressieve Loreley in Waldesgespräch, maar voor de rest doet hij opvallend weinig. Bijvoorbeeld het slot van Auf einer Burg zingt hij als een neutrale observator die zich niet probeert in te leven in de wenende bruid. Ongetwijfeld een bewuste keuze en geen gebrek aan inspiratie. Alles bij elkaar een voorbeeldige lezing van deze cyclus, al vond ik Mondnacht een tikje te lang uitgesponnen, waardoor ook de pianopartij wat aan cohesie verloor. Daniel Heide was trouwens in topvorm met een opvallend verinnerlijkte uitvoering van Die Stille.

Hun vertolking van Dichterliebe was zo mogelijk nog meer memorabel. De eerste drie liederen, van Im wunderschönen Monat Mai tot Die Rose, die Lilie, zijn weer pure schoonheid en zoetgevooisdheid. Onze dichter is verdwaasd door de liefde, hoogstwaarschijnlijk zelfs verblind. Want ook het slot van Wenn ich in deine Augen seh' - "so muss ich weinen bitterlich" - passeert gewoon. Im Rhein, im heiligen Strome begint majestueus, er is al een beetje verbittering merkbaar als hij het Mariaschilderij ziet. Maar de stemming slaat pas echt om op het einde van Und wüssten's die Blumen... "Sie hat ja selbst zerrissen, zerrissen mir das Herz". Zijn emotionele dieptepunt komt bij Hör ich das Liedchen klingen. Schuen zingt Ein Jüngling liebt ein Mädchen nog als een verhaaltje, tot de protagonist op het einde - "und wem sie just passieret, dem bricht das Herz entzwei" - beseft dat hem dit net zelf overkomen is. Daarna is het een grote spiraal van donkere gedachten tot het einde van Die alten, bösen Lieder.

Na deze grandioze Dichterliebe, kregen we nog twee andere Heine-Lieder... Dein Angesicht en het eerste deel van Tragödie.

Publicatie: zaterdag 2 september 2023 om 19:48
Rubriek: Liedrecital