Il Grand' Inquisitor

Don Carlo in Oslo

Den Norske Opera heeft de afgelopen jaren een gloednieuw operahuis gebouwd in de haven van Oslo. In april van dit jaar werd het operahuis ingehuldigd met een galavoorstelling en verleden week ging het echte seizoen van start met Don Carlo met een uitzonderlijke bezetting.

Maar eerst iets over het nieuwe operahuis.

Het bureau Snøhetta heeft het operahuis ontworpen als een gigantische ijsberg van wit marmer die aangespoeld lijkt in de haven van Oslo op de Kirsten Flagstads Plass. Die ijsberg is overal toegankelijk. Je kan zonder problemen tot op het dak wandelen voor een mooi uitzicht over de stad, de haven en de Oslo-fjord.

Binnen is alles bekleed met hout, de balkons aan de foyerkant en de gangen, de vloeren en natuurlijk de zaal zelf. De zaal is ontworpen in de klassieke hoefijzervorm, heeft drie balkons en biedt plaats aan ongeveer 1350 personen. De akoestiek zorgt ervoor dat elk kuchje of hoestje overal perfect hoorbaar is... en net zoals in het Brussels Conservatorium vliegt er ook een vleermuis door de zaal. Er is geen boventiteling boven het podium, maar elke plaats is uitgerust met een individuele vertaling, vergelijkbaar met de installaties in de Met, de Wiener Staatsoper of het Liceu. Voor Don Carlo kon een Noorse of een Engelse vertaling geselecteerd worden.

Deze Don Carlo is een co-productie met Covent Garden en de Met, in een regie van Nicholas Hytner. Hytner heeft geen al te gekke dingen gedaan. Het ziet er allemaal heel klassiek uit met historisch juiste kostuums, handelingen van de zangers die overeenstemmen met het libretto en een vlotte natuurlijke koorregie. Alleen het decor is wat abstracter gemaakt met donkere wanden met kleine venstertjes die naar het Escuriaal verwijzen of met triplexen bomen. Maar dat neemt niet weg dat er een groot praalgraf voor Keizer Karel gebouwd werd, of dat de processie van het auto-da-fe met het nodige gevoel voor "grand opera" opgevoerd werd.

Deze productie is op het einde van vorig seizoen in London in premiere gegaan gegaan met Rolando Villazon als Don Carlo en met Antonio Pappano in de orkestbak. Pappano is begin de jaren '90 nog muziekdirecteur geweest in Oslo. Maar veel van zijn typische bezieling was niet meer te merken in het orkest, dat er trouwens verdacht jong uit zag. Vooral de eerste twee bedrijven waren rampzalig. De dirigent Marco Guidarini zat soms meer met zijn hoofd in de partituur dan dat hij orkest, zangers en koor probeerde op één lijn te houden.

Ze voerden de niet zo gebruikelijke Italiaanse versie in vijf bedrijven op. Het zou kunnen dat hij daardoor niet zo vertrouwd is met bijvoorbeeld de Fontainbleau-scène waar de decalages zich opstapelden. Maar dat zou geen excuus mogen zijn. De zangers probeerden bijvoorbeeld in de scène van Don Carlo en Posa in het tweede bedrijf de zaak terug op gang te trekken, maar het orkest volgde gewoon niet. Vanaf het derde bedrijf verbeterde het orkest gelukkig en kon volop genoten worden van de zangers.

Ene Alfred Kim zong Don Carlo. Hij is niet meteen de meest boeiende of meeslepende zanger, maar met zijn stralende tenor zingt hij een degelijke en jeugdige Don Carlo. De drie andere hoofdrollen zijn echter om van te smullen en waren de hoofdreden van mijn trip naar Oslo.

In de eerste plaats is er de geniale Filippo II van René Pape. Vorig jaar, heb ik hem de eerste keer deze rol horen zingen in Berlijn. Hij was toen al goed, maar maakte niet de verpletterende indruk die ik van hem verwachtte. Ondertussen is hij verder gerijpt en zijn vertolking behoort nu tot de beste Filippo's die deze dagen te horen zijn. Zijn grote monoloog "Ella giammai m'amò" was hartverscheurend in de manier waarop hij zijn eenzaamheid uitdrukte.

Peter Mattei is geen Verdi-bariton, maar een lyrische partij als Posa ligt redelijk binnen zijn mogelijkheden. Hij stoot wel een paar keer op zijn grenzen. In zijn scène met Filippo kan hij zijn stem niet dik genoeg maken om voorbij het orkest te komen. Maar los van zo'n paar momenten is het gewoon fantastisch hoe hij zich inleeft in de tekst. Hij heeft dat speciale "iets" in zijn stem waardoor hij, vanaf zijn eerste optreden, opvalt door zijn frasering. "Per me giunto" zong hij met een oneindig legato, subtiele portamenti en zelfs iets dat verdacht veel op een triller leek. Zijn sterfscène was zijn dramatisch hoogtepunt. Het theaterbeest in hem zorgde ook voor een geëngageerd acteerspel.

Maar het meest ontroerende moment van de avond kwam van Anja Harteros als Elisabetta. In het eerste bedrijf leek ze nog niet op dreef te zijn, maar dat zal ook wel grotendeels aan de slapende dirigent gelegen zijn. Ze is essentieel een lyrische sopraan die af en toe donkere kleuren toevoegt aan haar ruime en elegante stem. Haar aria "Tu che la vanità" was een toonbeeld van hoe een aria opgebouwd kan worden. Elke lijn wordt mooi gesculpteerd met de nodige aandacht voor chiaroscuro. En dan, halverwege de aria, komen er een paar maten van de dwarsfluit, gevolgd door Elisabetta's 'o Francia'. Anja Harteros drukt op dat moment al haar heimwee naar haar vaderland uit. Aangrijpend mooi en hét moment van de voorstelling.

De rest van de bezetting zijn vooral zangers uit de Noorse troupe, waarvan de ene al iets beter dan de andere. Ketil Hugaas was een zwakke Grootinquisiteur die geen partij was voor René Pape. Magne Fremmerlid heeft wel een efficiënt sonore bas voor de monnik en Keizer Karel. Ingebjørg Kosmo was een degelijke Eboli, maar niet veel meer. Heel mooi was wel de 'voce dal cielo' van Martina Sølberg die effectief van boven het derde balkon haar warme ronde sopraan de zaal liet instromen.

Publicatie: woensdag 24 september 2008 om 16:41
Rubriek: Opera