Il Grand' Inquisitor

Werther in de Munt

De afgelopen twee dagen vond er een dubbele première plaats in de Munt. Werther wordt zowel opgevoerd in de traditionele tenorversie als in de versie die Massenet herwerkte voor de bariton Mattei Battistini.

Voor velen zal het als een schok komen. Maar regisseur Guy Joosten plaatst de opera in de periode waarin het verhaal veronderstelt wordt om zich af te spelen. Heel het scènebeeld ademt een Biedermeiersfeertje uit, zowel in het decor als in de kostuums. Je waant je even tussen de schilderijen op de bovenste verdieping van het Belvedere-museum in Wenen. Het eenheidsdecor van Johannes Leiacker is een eenvoudige wand waar de woonkamer van de Baljuw uitspringt. De muren van de woonkamer zijn versierd met een landschapschilderij, dat in het derde bedrijf grijs "verkleurd" is. In deze burgerlijke samenleving speelt het leven van Charlotte zich af. Het enige contact met de buitenwereld is een klein venster. Als een van de meisjes op een bepaald moment door dat venster staart, ontstaat een beeld dat wel geïnspireerd lijkt op het schilderij "Frau am Fenster" van Caspar David Friedrich, waarop een vrouw naar een voorbijvarend schip kijkt. Die woonkamer van Charlotte doet me trouwens ook aan een schip denken. Zeker de vooruitstekende hoek lijkt wel de boeg van een schip, waarop Werther en Charlotte postvatten voor hun cruciale momenten. In het geval van Werther is dat bijvoorbeeld zijn monoloog op het einde van het tweede bedrijf. Charlotte zingt er het slot van haar briefscène.

Naast de esthetische uitstraling, is het vooral de sterk uitgewerkte personenregie die deze enscenering zo sterk maakt. Die personenregie komt wel het best tot uiting in de baritonversie. Ik denk dat daar twee redenen voor zijn. In het geval van de tenorversie zat ik onwillekeurig toch op de hoge noten te wachten, zonder dat daarom het libretto minder oppervlakkig is. In de baritonversie had ik veel meer aandacht had voor de tekst die effectief gezongen werd. Een andere reden is dat de baritonbezetting iets overtuigender acteerde.

Guy Joosten heeft ook wel nuanceverschillen ingebracht tussen de twee bezettingen, maar die zijn slechts minimaal. Het meest opvallend is dit merkbaar in de rol van Sophie. In de baritonversie is ze veel opener en exuberanter dan in de tenorversie, waar ze koeler en misschien ook iets sterker overkomt. De spanning die tussen de bariton-Sophie en de Baljuw opgebouwd wordt, is bijvoorbeeld hier veel sterker. Joosten insinueert een mogelijke incestueuze relatie tussen Sophie en haar vader, die na de dood van zijn vrouw aan de drank is geraakt. De tenor-Sophie lijkt iets meer het hoofd te bieden aan de avances van haar vader. De andere kinderen zijn in alle geval ook doodsbang van hem en van de drinkebroers Johann en Schmidt.

Spanning is er ook in het eerste bedrijf als Werther en Charlotte terugkomen van het bal. Albert verbergt zich op dat moment achter de openstaande deur en hoort zo heel hun duet. Ik zat me constant af te vragen of en wanneer hij te voorschijn zou komen. Het is pure Hitchcock. De rol van Werther wordt heel correct geportretteerd als de dichter die in de natuur zijn inspiratie zoekt. Hij heeft ook constant een zwart notitieboekje bij waarin hij zijn ingevingen noteert... op dat moment is hij echt de "Musensohn" van Goethe en Schubert.

Ik heb deze enscenering ondertussen al drie keer gezien en ik ontdek telkens nog nieuwe details die me eerder nog niet opgevallen waren en die daarenboven ook zin hebben. Het is iets wat me tot nu toe enkel overkomen is met de ensceneringen van iemand als bijvoorbeeld David McVicar.

Op muzikaal vlak valt er ook veel te genieten. In de eerste plaats is het geluid dat uit de orkestbak komt, onweerstaanbaar mooi. Kazushi Ono leidt het orkest doorheen grote dynamische variaties. Een enkele keer overstemt hij de zangers, maar meestal laat hij de romantiek pas losbarsten in de momenten die zich daar expliciet voor lenen, zoals het tussenspel tussen het derde en het vierde bedrijf. De mogelijke problemen die tussen het orkest en hun nieuwe muziekdirecteur, Mark Wigglesworth, worden hier nog eens extra in de verf gezet. Als Ono na de voorstelling komt groeten, staat het orkest niet -zoals gewoonlijk- recht om het applaus in ontvangst te nemen. Maar ze keerden zich ook naar Ono en gaven hem een echte staande ovatie. Ik heb een orkest zelden zo'n eerbetoon aan hun dirigent zien geven.

De enige andere keer dat ik de baritonversie reeds gehoord heb, was concertant in Parijs met Thomas Hampson. Ik was toen niet echt gewonnen voor deze versie. Maar met Ludovic Tézier verandert dit spectaculair. Hij zingt niet alleen met prachtig Frans en heeft niet alleen een ongelooflijk mooi bronzen timbre, maar ook zijn tekstexpressie is schitterend. Ik vond zijn mooiste moment trouwens niet zijn twee bekende aria's maar die ene filosofische monoloog over de dood "Lorsque l'enfant revient d'un voyage" op het einde van het tweede bedrijf. De tenor Andrew Richards heeft initieel iets meer problemen om met zijn "Invocation à la nature" te overtuigen. Maar eens die horde genomen, bezorgde hij mij ook kippenvel met zijn monoloog en zingt hij een mooie "Pourquoi me réveiller". Zijn hoge noten zijn daarin wel niet helemaal in orde, maar hij geeft ze een draai, waardoor het geschreeuw een expressieve inhoud krijgt.

De Charlotte van Jennifer Larmore was op taalvlak een hele vooruitgang in vergelijking met haar Marguerite in Parijs, alhoewel er nog een aantal schoonheidsfoutjes in haar Frans zitten. Zij ontroert vooral tijdens haar briefscène. Maar als ik zou moeten kiezen, dan kies ik toch voor de Charlotte van Sophie Koch. Daar waar Larmore een hoofdzakelijk slanke mezzostem heeft, klinkt Koch veel voller, warmer en sensueler. In talloze details merk je ook dat ze veel meer met de tekst doet dan haar Amerikaanse collega.

Wat de Sophie betreft, zijn de kleuren van de stem omgekeerd. De bariton-Sophie is Hélène Guilmette. Zij heeft een voluptueuzere stem dan Hendrickje Van Kerckhove. De stem van Hendrickje Van Kerckhove is iets kleiner, maar de helderheid van haar stem maakt haar Frans iets beter verstaanbaar. In beide bezettingen vond ik de Albert de zwakke schakel. Jean-Luc Chaignaud vond ik vaak nogal schreeuwerig en zingt dan ook met weinig nuance of kleur. Vooraf zou ik mijn geld ingezet hebben op de Albert van Jean-François Lapointe. Maar in zijn aria "Quelle prière de reconnaissance" vecht hij te veel met de lage noten.

Publicatie: donderdag 6 december 2007 om 18:00
Rubriek: Opera