Il Grand' Inquisitor

Suor Angelica & I Pagliacci in Luik

Het is geen voor de hand liggende keuze om Suor Angelica te koppelen met I Pagliacci. Die laatste wordt meestal samen met Cavalleria rusticana opgevoerd, ook een thematisch koppeling met Il tabarro is logischer. Maar in opera gaat het niet altijd over logica. Aangezien deze twee opera's niets met elkaar te maken hebben, heeft de Waalse Opera - gelukkig - ook niet geprobeerd om er een eenheidsproductie van te maken. Ze hebben zelfs twee verschillende regisseurs voorzien: Claire Servais voor Suor Angelica en Jean-Louis Grinda voor I Pagliacci.

Wat ik niet voor mogelijk achtte, hebben ze in Luik toch klaargespeeld... een Suor Angelica opvoeren die op geen enkel moment ontroerde. De oorzaak is te zoeken in de combinatie van de regie en zangers. Het openingskoor begon al rommelig, en gedurende de hele voorstelling slaagden ze er niet in om het vrouwenkoor min of meer in overeenstemming te krijgen met het orkest. Het decor is daarvoor de grote boosdoener. Het bestaat uit een groot traliewerk waarachter de verschillende cellen van de zusters zichtbaar zijn. Op zich is dat idee niet slecht. Het klooster verandert daardoor in een soort gevangenis, wat het - op zijn minst voor Suor Angelica - ook is. Maar het nadeel is dat daardoor het koor uit elkaar getrokken wordt... en dat is iets wat je het Luikse koor niet mag aandoen.

De personenregie van Claire Servais is onbestaande, de verschillende zusters krijgen geen eigen profiel (ofwel gaat dat verloren achter het traliewerk). Verder vond ze de voorgeschreven zelfmoord van Suor Angelica door middel van vergif blijkbaar niet dramatisch genoeg. Daarom laat ze haar zelfmoord plegen met een dolk. Al dat bloed op een wit onderkleed ziet er natuurlijk veel dramatischer uit, maar het is een dramaturgische blunder van formaat.

Het einde van de opera is altijd een probleem om te ensceneren. In deze voorstelling gebeurt er gewoon niets en laat ze gewoon het engelenkoor het woord voeren. Dat is ook de beste keuze, omdat alle andere mogelijkheden snel belachelijk kunnen overkomen. Er is trouwens ook geen verlossing. Suor Angelica wordt in de eeuwige verdoemenis gestort na haar zinloze zelfmoord, aangezien haar zoontje helemaal niet dood blijkt te zijn. Als de Zia Principessa terugkeert naar haar koets komt Angelica's zoontje naar haar toegelopen... nog een blunder.

De redding moet dan van de zangers komen, maar ook dat lukt niet helemaal. Om te beginnen zijn de kleinere rolletjes veel te zwak bezet. Het zijn dan wel kleine rolletjes, maar ze moeten toch enige individualiteit en presence hebben. Dat was niet het geval, waardoor het eerste half uur al snel verveelde. Voor Suor Angelica hadden ze Hasmik Papian geëngageerd. Ze heeft weliswaar het volume om over het orkest te geraken en het timbre zit ook goed, maar toch ontroert ze me niet, zelfs niet met "Senza mamma". Als curiositeit hebben ze de legendarische Fiorenza Cossotto voor de Zia Principessa binnengehaald. En meer dan een curiositeit is het niet. Net zoals met Rita Gorr indertijd in de Vlaamse Opera is het een pijnlijke aangelegenheid. Voor haar rapsende lage noten en gigantisch vibrato moet je zeker niet naar Luik gaan.

Samengevat, voor Suor Angelica zijn ze dik gebuisd. Maar gelukkig is er een herkansing met I Pagliacci, en dat deel van het tweeluik is op alle vlakken alles wat Suor Angelica niet is.

De opera werd redelijk traditioneel geënsceneerd. De enige vrijheid die ze genomen hebben, is dat het toneel van het tweede bedrijf niet in commedia dell'arte-kostuums opgevoerd werd. Maar daar kan ik mee leven.

Ook de zangers zijn een stuk beter. De Canio van Vladimir Galuzin is een indrukwekkende vertolking. Hij heeft een gigantische stem, die nu veel donkerder klinkt dan toen hij een paar jaar geleden Hermann zong. Zijn stem mag misschien nog iets meer helderheid en squillo hebben, maar hij is wel de enige die me die avond kon ontroeren met zijn "No, Pagliaccio non son", zonder trouwens te vervallen in de typsiche veristische snikken. Het is enkel spijtig van zijn wauwelend Italiaans.

Alketa Cela was een wisselvallige Nedda. In haar aria "Stridono lassù" geraakte ze maar moeilijk op gang. Maar nadien ging het een stuk beter, vooral voor het duet met Silvio en de scène met Tonio, alhoewel ik haar stem niet echt interessant of boeiend vond. Tenslotte mag de schitterend genuanceerd uitvoering van de "Prologo" door de Koreaan Ko Seng-Hyoun (Tonio) niet onvermeld blijven.

Publicatie: woensdag 27 april 2005 om 08:13
Rubriek: Opera