Il Grand' Inquisitor

Miriam Kutrowatz in Villa Wahnfried

Tijdens de Bayreuther Festspiele organiseert het Richard Wagner-museum een reeks kamermuziekconcerten. Gisterenavond kon ik zo - op de rustdag tussen Siegfried en Götterdämmerung - de jonge sopraan Miriam Kutrowatz en de pianist Andreas Fröschl in een recital met liederen van Haydn, Liszt en Strauss horen.


(foto © Liliya Namisnyk)

Deze zogenaamde "Wahnfried-Konzerte" vinden plaats in de woonkamer van Villa Wahnfried, het woonhuis van Wagner. Uitzonderlijk is dat in die woonkamer ook nog Wagners eigen Steinway uit 1876 staat waarop Andreas Fröschl mocht spelen, al vond ik dat Fröschl iets teveel op de achtergrond bleef en niet echt zijn plaats opeiste voor zijn deel in de partituur. In dit salon is er plaats voor een publiek van ongeveer 80 personen, maar veel liedliefhebbers blijken er niet te zijn onder de Wagnerianen. Ik schat dat de zaal voor amper 80 à 90% bezet was. Er viel nochtans heel wat te genieten.

De Weense sopraan - ze is trouwens de dochter van de pianist Eduard Kutrowatz die ik een aantal keer in Schwarzenberg gehoord heb met Elisabeth Kulman - beschikt over een prachtige lichte sopraan, met een grote flexibiliteit, een gemakkelijke hoogte en een goed ontwikkelde interpretatieve uitdrukkingskracht. Het was wel spijtig dat ze bijna alles, op haar tweede bisnummer na, in meer of mindere mate met een partituur zong.

In de vier liederen van Joseph Haydn komen meteen verschillende aspecten van haar kunnen aan bod. Ze legt in O Tuneful Voice een treurende ondertoon in haar stem: "... that sad farewell when we were forced to part". In The Mermaid's Song is ze een en al verleiding in het refrein "come with me, and we will go where the rocks of coral grow". Pleasing Pain geeft haar dan weer de mogelijkheid om haar virtuositeit ten toon te spreiden met heerlijke coloraturen en een zwevende hoogte. De bekende Shakespeare-tekst She never told her love bracht ze met een versteende expressie: "She sat, like Patience on a monument, smiling at grief".

Voor het Liszt-blokje hadden ze vier Franse liederen op gedichten van Victor Hugo uitgekozen. Persoonlijk vind ik die liederen het betere deel van Liszts liedoeuvre, in tegenstelling tot zijn Duitstalige liederen waarin hij iets te vaak de grandeur opzoekt. Frans is echter niet Kutrowatz' sterkte. Ze maakt teveel uitspraakfouten, slikt letters en soms hele lettergrepen in, waardoor de teksten quasi-onverstaanbaar worden.

Zoals bekend, ben ik geen fan van Strauss' Mädchenblumen, maar het zijn liederen die jonge sopranen graag op hun programma zetten (alhoewel het in eerste instantie mannenliederen zouden moeten zijn). Voor deze liederen is Kutrowatz ook het meest gekluisterd aan haar partituur, het zijn dan ook onmogelijke teksten om in te studeren. Desalniettemin brengt ze toch verschillende vocale kleuren aan in Mohnblumen, eindigt ze Efeu op een melancholische noot - "sie zählen zu den seltnen Blumen,die nur einmal blühen" - en zorgt voor een spookachtig moment in Wasserrose "als sei sie ein Geist und auf Erden gefangen".

De Drei Lieder der Ophelia waren het onmiskenbaar hoogtepunt van de avond. Voor een keer keek ze amper naar de partituur, en interpretatief ging ze volledig op in de waanzin van Ophelia. Ophelia's gemoedstoestand, en dus ook Kutrowatz' vocale kleuren, wisselen om de haverklap van uitbundig vrolijk over beteuterd en teleurgesteld naar in zichzelf gekeerde angst. Voor mij was haar uitvoering een nieuwe referentie voor latere uitvoeringen.

Ze eindigde met meer hoog liggende Strauss, waaronder drie van de Brentano-liederen... of Zerbinetta-liederen zoals ik ze meestal omschrijf met veel hoge nootjes. Tussen al die virtuositeit had ze ook Das Rosenband geplaatst, een van de betere Straussliederen, alleen spijtig dat ze het slot-Elysium (nog) niet in één adem kan zingen. Voor de bisnummers bleef ze bij Strauss en twee klassiekers, Nichts en Morgen.

Publicatie: donderdag 31 juli 2025 om 09:40
Rubriek: Liedrecital