Il Grand' Inquisitor

Don Carlo in Bonn

Oorspronkelijk zou de opera van Bonn de Modena-versie van Don Carlo brengen, en die is ook zo in december in première gegaan. Maar omwille van corona - al is de exacte reden me niet helemaal duidelijk - moest de voorstelling vandaag ingekort worden en schakelden ze over naar de Milanese versie in vier bedrijven.


Elisabetta (foto © Thilo Beu)

De opera begint en eindigt dus in het klooster van San Yuste. Het grauwe decor weerspiegelt dat ook, met het traditionele grafmonument van Keizer Karel in het midden... al heeft regisseur Mark Daniel Hirsch alles een paar eeuwen richting ons tijdvak verschoven. De monnik duikt op allerlei momenten op in de voorstelling, zelfs in de kamers van Filippo II aan het begin van het derde bedrijf. Hij zorgt wel niet voor de verlossing van Don Carlo, die op het einde zelfmoord pleegt, net zoals Elisabetta.

We krijgen iets meer Spaanse kleuren en zon te zien in de eerste scène van Eboli. Het ballet was uiteraard geknipt, maar om de persoonsverwisseling te verklaren, wordt tijdens het instrumentaal voorspel van het tweede bedrijf een pantomime opgevoerd tussen Elisabetta en Eboli, terwijl een paar van hun teksten/gedachten via de boventitels overgebracht worden. Het zal ook wel met de corona-omstandigheden te maken hebben, maar het autodafe was nogal rommelig, met de ketters die nauwelijks zichtbaar aan de zijkant van het podium zaten of knullige processies.

Maar desalniettemin voelde de enscenering vrij normaal aan. Wat minder normaal aanvoelde, was de muzikale kant. De piepjonge dirigent Hermes Helfricht (°1992) slaagt er vooralsnog niet in om een lijn in de partituur te krijgen. Vaak laat hij het orkest fortissimo losbarsten en dwingt hij de zangers tot forceren. Op andere momenten valt alles weer plat en ontbreekt de stuwing. Vooral in de grote momenten, zoals het autodafe, verliest hij de trappers en het overzicht. In de intiemere momenten, zeker vanaf het derde bedrijf, gaat het iets beter.


Filippo, Il Grande Inquisitor (foto © Thilo Beu)

Wie daaronder het meest te lijden had, was Santiago Sánchez als Don Carlo. Hij is ook nog heel jong, en zijn stem neigt nog eerder richting leggiero dan spinto. Op sommige momenten klinkt dat heel mooi, zoals in de eerste helft van zijn liefdesverklaring aan Elisabetta. Maar als de passie hoger oploopt, zet hij zijn stem onder druk. Echt gezond klonk dat niet. Anna Princeva was daarentegen wel een goede Elisabetta. Zoals gewoonlijk zingt ze met veel metaal in haar stem, wat haar koel en afstandelijk laat lijken... en waardoor bijvoorbeeld de romance "Non pianger, mia compagna" niet echt ontroerde. Maar ze maakte wel indruk met "Tu che le vanità".

Dshamilja Kaiser maakt altijd indruk, zelfs als ze aangekondigd wordt als "angeschlagen", oftwel een beetje ziekjes. In het eerste bedrijf zong ze als Eboli nog een voorzichtige Sluieraria. Maar eerst in haar scène met Don Carlo en als ze later haar overspel opbiecht aan Elisabetta laat ze die voorzichtigheid varen en horen we weer al haar kleuren en nuances... om tenslotte alle registers open te trekken voor een spectaculaire "O don fatal".

In vergelijking met de twee vrouwen, kwam Tobias Schabel als Filippo wat bleek over. Zijn "Ella giammai m'amò" was niet slecht - al begon hij met een kelig mezza voce - maar veel tekstgevoel was er niet te bekennen. De spanning ging wel een trapje hoger toen Karl-Heinz Lehner met een machtige bas Filippo van repliek diende als Grootinquisiteur. Giorgos Kanaris heeft dan weer alles in huis om een goede Posa te zijn... een mooie bariton met een heel goede hoogte, maar hij doet teleurstellend weinig met die mogelijkheden, waardoor zijn sterfscène "Io morrò" meer als een strijdlied klonk.

Publicatie: zondag 9 januari 2022 om 23:08
Rubriek: Opera