Il Grand' Inquisitor

Benjamin Bruns in Schwarzenberg

Het recital van tenor Benjamin Bruns en Gerold Huber voelde een beetje aan als een verplicht nummer. Aangezien de Schubertiade alle Schubert-liederen wil uitvoeren, moeten ook de vroege liederen aan bod komen... in dit geval de liederen van het jaar 1816.


foto © Schubertiade Schwarzenberg

Het jaar 1816 was een rijk liedjaar, tenminste wat de kwantiteit betreft met meer dan 100 liederen. Het zijn vaak strofische liederen van dichters die enkel de jonge Schubert inspireerden. Tijdens dit recital kregen we telkens een groepje van drie, vier liederen op teksten van Salis-Seewis, Matthisson, Hölty, Jacobi en Schiller. De groepjes werden van elkaar gescheiden door pianostukjes - een Menuett, Ländler en Deutsche Tänze - die ook uit 1816 dateren.

Bruns heeft dan wel een aangenaam timbre, maar hij slaagt er maar moeilijk in om de vele strofische liederen boeiend te houden, vooral tijdens de eerste helft van het recital. Die Einsiedelei was saai; van An die Harmonie zong hij maar drie strofen, maar dat was er minstens één teveel. Het enige geslaagde Salis-Seewis-lied was het bekende Der Jüngling an der Quelle dat hij met mooie hoogte zong en prachtig piano afsloot. Maar met een langere Schiller-kruisvaardersballade als Ritter Toggenburg kan en moet veel meer gebeuren.

De vier Hölty-liederen toonden wel wat Bruns in zijn mars heeft. Het volksliedachtige Die Knabenzeit eindigde hij met een opvallend expressieve strofe over het "dem dicken Cicero verschimmeltes Latein". In het charmante Minnelied (beter bekend in de versie van Brahms) hoorden we een paar elegante melsimen. En Die frühe Liebe was het speelse vervolg van Die Knabenzeit als de knaap "eine schöne Dirne" ziet. Het bekende Seligkeit rondde het Hölty-groepje passend af.

Publicatie: donderdag 25 augustus 2016 om 07:53
Rubriek: Liedrecital