Il Grand' Inquisitor

Tannhäuser in De Munt

Het werd met veel tam-tam aangekondigd... Jan Fabre zou Wagners Tannhäuser regisseren in De Munt. Van regisseren is er wel niet veel in huis gekomen, wel een hoop ideeën spuien, waarvan de ene al meer geslaagd is dan de andere. Het adagio "minder is meer" is ook - en vooral - van toepassing op opera... en de fout waar veel beginnende regisseurs zich aan bezondigen is dat ze teveel tegelijkertijd willen doen. Bij Jan Fabre is dat niet anders.

De "ideeën" waarmee hij kwam aandraven, werden meestal tot in het oneindige herhaald, waardoor ze na vijf minuten op zijn minst vervelend en afgezaagd, zo niet irritant, werden.

Zijn eerste idee was om de pelgrims en de ridders als clowns te verkleden. Na de pelgrimstocht naar Rome komen ze als normale mensen gelouterd terug zonder hun clownsmaskers... een idee die me vooral onverschillig liet.

Wat wel stoorde waren de dansers, of wat daarvoor moest doorgaan. Tijdens het bacchanaal zijn die verantwoordelijk voor heel wat gefriemel, maar dat wordt dan heel het bedrijf verder gezet, waardoor ze constant in aanvaring komen met de rest van de voorstelling en niets meer bijbrengen. Een aantal van die dansers en acteurs zijn ook gekleed als clowns en houden zich onledig met folterpraktijken, executies en het uitbeelden van heiligenbeelden. En waarom een van die clowns het hele tweede bedrijf een andere clown heen en weer over het podium sleept, is me ook een raadsel. Wat nog zo'n beginnersfout is... dat de regisseur geen vertrouwen heeft in de componist. Als een sopraan "Dich, teure Halle" zingt, dan moet er toch iets anders gebeuren, anders valt het publiek in slaap.

Naast Elisabeth en Venus introduceert Jan Fabre ook de rol van Maria, die meestal achteraan de scene staat. Gewoon geniaal... daar zou ik zelf nooit opgekomen zijn dat Elisabeth een verafbeelding is van de Maagd Maria !

Tenslotte voert hij ook acht naakte zwangere vrouwen op, die vooral een decoratieve functie hebben. Ze poseren vaak als de Eva op het "Lam Gods" van de gebroeders van Eyck... waardoor meteen die tweede archetypische vrouwenfiguur op scene verschijnt. Dit vond ik eigenlijk nog de meest geslaagde vondst.

Maar over het algemeen wordt de voorstelling dus nodeloos verzwaard met irritante toevoegsels. Pas in het derde bedrijf vindt hij bijna de juiste balans. Het is een echte verademing om eindelijk eens niets anders dan een zanger op de scène te hebben... eerst Elisabeth voor haar gebed, later Wolfram voor zijn Ode aan de avondster. Maar het is "too little, too late". Als hij al zou beginnen met al die dansers te liquideren, dan valt er nog iets te redden. En dan zou er misschien ook nog geld over geweest zijn om voor een minimum aan decor te zorgen; nu ligt er enkel een donkere spiegelende vloer.

Muzikaal was de voorstelling op hetzelfde niveau als de productie. Als je weet dat de junger Hirt, gezongen door Anne-Catherine Gillet, zowat het beste was van de hele avond, zegt dat al genoeg. En zij moest dan nog vanuit de coulissen zingen en werd op het podium vervangen door een jongetje in onderbroek dat aan de buiken van de zwangere vrouwen gaat luisteren. Het concept van een travistierol gaat waarschijnlijk Fabres begrip te boven.

De enige andere goede zanger is te horen in de rol van de Landgraaf Hermann. Stephen Milling heeft een nobele uitstraling en zingt met een toon die lekker stroomt... de enige die Wagner echt verdedigt.

De Venus van Natascha Petrinsky is nog redelijk aanvaardbaar. Ze klinkt niet echt mooi of verleidelijk, wat voor deze rol toch redelijk essentieel zou moeten zijn. Tenminste, het geluid van een cirkelzaag is niet mijn idee van een sensuele klank. Maar - net zoals al de andere hoofdrollen - was zij ook een vervanging, omdat de aangekondigde Venus (Katarina Dalayman) in verwachting is... wat anders niet zou misstaan hebben in deze productie.

Nadat de twee aangekondigde Tannhäusers afgezegd hadden, stond De Munt voor de bijna onmogelijke opdracht om een vervanger te zoeken en dat ze moesten nemen wat ze konden krijgen. Het resultaat is dat ze zich met Louis Gentile moesten behelpen... een versleten stem die na drie woorden al buiten adem is en bij momenten karaktervol schreeuwt. Maar af en toe klinkt er toch iets heldentenörisch, maar vier noten op een hele partij is wat weinig.

Adrienne Dugger heeft zo haar momenten. "Dich, teure Halle" wordt zonder enige nuance verpletterd onder haar vocaal geweld. Maar in haar gebed in het laatste bedrijf toont ze dat toch iets kan produceren dat op een mezza voce lijkt.

Roman Trekel was spijtig genoeg ziek en werd vervangen door Stephan Loges , die normaal pas op het einde van de reeks voorstellingen Wolfram zou zingen. Het probleem is dat hij zijn stem bijna constant onder druk zet om zijn stem wat aan te dikken, wat eigenlijk voor niets nodig is. Het is niet alsof zijn begroeting in het eerste bedrijf of het prijslied zo zwaar georkestreerd zijn. Het gevolg is een lelijk keelachtig vibrato.

Kortom... een op alle vlakken ondermaatse afsluiter van het Muntseizoen.

Publicatie: donderdag 17 juni 2004 om 07:27
Rubriek: Opera