Il Grand' Inquisitor

Don Carlo in Praag

Praag is de stad waar - meer dan 20 jaar geleden - mijn opera-obsessie begon na een concert meegemaakt te hebben met Mozartaria's. Tot nu toe heb ik geen enkele van de Praagse operahuizen bezocht... dat zou deze week moeten veranderen. Er zijn drie operahuizen onder de koepel van het Národní divadlo (Nationaal theater). Elk huis heeft min of meer zijn eigen specialiteit. De "Státni opera", zeg maar de Staatsopera, voert vooral het ijzeren repertoire van Verdi, Puccini, Rossini of Wagner op. Het is daar dat ik gisteren Don Carlo hoorde in de Italiaanse versie in vier bedrijven.

Ik had verwacht om een afgeleefde toeristenproductie te zien met lokale tweederangszangers. Dat bleek niet helemaal het geval te zijn. Ter gelegenheid van het Verdi-jaar ging een maand geleden een nieuwe productie in première in een regie van Manfred Schweigkofler. Het is een co-productie met de opera van Helsinki.

Het is een donker scènebeeld in een eenheidsdecor dat mossel noch vis is. Met een mengeling van bomen, muren en een altaar wil het tegelijkertijd een tuin, een klooster, een paleis en een gevangenis is... waardoor het allemaal nogal rommelig overkomt. Terugkerende rekwisieten zijn doodskoppen en kruisjes die zowat rond ieders nek hangen.

Een origineel idee was om van de "stem uit de hoogte" een karakter op scène te maken. Ze is een soort witte doodsengel die niet alleen op het einde van het auto-da-fé, maar ook in Don Carlo's gevangenis, opduikt. Er is weinig personen- of koorregie merkbaar en er wordt dan ook vooral van de rand van de scène gezongen... de macht der gewoonte ? Dat leidt soms tot hilarische momenten. Bv. als de Vlaamse deputés opkomen en net voor ze beginnen zingen zich collectief 180° omdraaien om recht de zaal in te kunnen zingen, met hun rug naar Filips II. Dat had eleganter opgelost kunnen worden.

Op muzikaal vlak leidde dirigent Jaroslav Kyzlink een redelijk goed orkest. De solisten waren meestal import, voor sommige is "tweede rang" nog te veel eer. Om te beginnen zong Marcelo Puente een desastreuze Don Carlo. Hij beukt meedogenloos op zijn passagio, zijn stem kraakt langs alle kanten, maar hij kan lekker luid brullen (het publiek vond het fantastisch). Miguelangelo Cavalcanti had een paar goede momenten als Posa. Maar van legato heeft hij nog niet gehoord. Hij probeert wel af en toe piano te zingen, maar dan wordt het een onsamenhangend Sprechgesang. Voor de rest produceert hij ook het betere brulwerk (het publiek vond ook dit fantastisch).

Anda-Louise Bogza hebben we vijf jaar geleden in de Munt gehoord als de Rusalka-prinses. Ik had de indruk dat ze vroeger een redelijk goede stem moet gehad hebben, ze brult niet en kan toon houden. Haar tijden als Elisabetta zijn echter voorbij. Haar Italiaanse dictie is onbestaande met een continue stroom van klinkers zonder medeklinkers. In vergelijking met de rest lijkt Monika Fabianová wel een wereldster. Ze zingt een vurige Eboli op zijn Carmens. De versieringen en hogere noten van de Sluieraria zijn wel nog een zwak punt. Maar "O don fatal" had karakter en was vocaal opwindend.

En dan blijft er nog Filippo II. Stefan Kocán is de enige relatief bekende naam in deze bezetting. De vorige keren dat ik hem gehoord heb, was ik alles behalve overtuigd. Ondertussen lijkt hij zijn oude vocale problemen opgelost te hebben. Maar zijn nasaal timbre is naar mijn smaak beter geschikt voor een Sparafucile of een Groot-Inquisiteur. Desalniettemin zong hij een degelijke "Ella giammai m'amo" zonder echt te ontroeren.

Publicatie: donderdag 25 april 2013 om 07:50
Rubriek: Opera